De vliegschool
Het vliegveld waar we de opleiding volgden heette Patrick Henry Field, de vliegschool stond aan de zuidkant van het banenstelsel. Naast de school zat een compostfabriek, en als de wind uit het zuiden was stonk je de school uit.
De banen lagen in een V vorm. Vaak, op weg naar Miami, vlieg ik er nog wel es over en dan is het allemaal goed te zien. De hele oostkust van af Delaware tot aan Cape Hatteras ken ik als m’n broekzak. Het veld lag vlak naast Langley Airforce base, de controlzones van de torens overlappen elkaar. Soms kwam Airforce One er landingen oefenen, dat was toen nog een Boeing 707.
De manager van de vliegschool heette Gary. Hij was een gepensioneerde militair die trots was op een macho luchtmachtcarriere (hij speelde trompet in een Airforce band). Hij had wat verwijfds over zich, maar het was een goed mens, en hij runde de toko voor zover ik door had op een competente manier. De chef vlieger heette Jack, in ieders gedachten gevolgd door -ass. De instructeurs noemden hem Dogbreath, wat te wijten was aan zijn dieet van donuts en oude koffie. Jack en Gary hadden gemeen met bijna alle andere Amerikanen, behalve filmsterren dan misschien, dat ze zich niet konden kleden. Gary kwam gerust op school in een poepbruine broek, met een lichtblauw hemd en een knaloranje stropdas, en kreeg dan complimenten van zijn secretaresses: ’What a lovely tie, Gary’.
Jack was een stumper van in de vijftig die al dertig jaar tegen een glazen plafond aan zat, wat hij zelf niet wilde erkennen. Zoals al die anderen die dat ook niet kunnen zei hij dat hij niet naar de zogenaamde ‘majors’ (grote airlines) wilde omdat hij geen zin had de rest van z’n leven knoppen te drukken. Sure Jack.
De instructeurs waren een bonte verzameling, daar was Howard, een droogkloot zonder weerga, waarvan je echter enorm veel kon leren, met name gevatte opmerkingen over mooie vrouwen. De meest simpele was nog; ‘Hubba hubba.’ Als je net uit Nederland komt en je ziet zo’n mannetje van tegen de vijftig naar een mooie vrouw lonken met het hoofd een beetje scheef en een kennersblik in z’n ogen en hubba hubba zeggen, zonder enig idee wat dat nou betekende. Tja dat werkt op de lachspieren, … guess you had to be there. Ook een Howard wijsheid: ‘Don’t get your honey where you get your money.’ Maar zijn meest gevleugelde term was wel die voor het instrumentvliegen onder de kap; ’One peek is worth a thousand scans’. Gevolgd door: ‘As long as the other guy doesn’t see it’.
Dan was er Jeff, uit Texas, die kon mooie verhalen vertellen over Arabieren in opleiding in Texas, die hun kist op een iets verder gelegen veldje vast bonden met draaiende motor tot ie genoeg uren op de hobbsmeter had staan om te kwalificeren voor een overlandvlucht, en een handtekening ritselden als bewijs van ‘we zijn er echt geweest’, terwijl ze koffie zaten te leuten in de kantine.
Dan was daar Vernon, een rustig bedeesd type, tenger, bij het slungelige af, hij deed me altijd aan Guust Flater denken. Verder een beetje kleurloos, alhoewel hij verderop in dit verhaal niet onbelangrijk figureert.
Last but not least was daar Cees, ook een IAC-er die een jaar voor ons verscheept was, en het al tot instructeur had geschopt. Wat keken wij tegen die gozer op. Cees was mijn instructeur, en hij kreeg ook Erwin onder z’n hoede. Cees en ik waren even oud. We zijn nog steeds vrienden, als er een gast is die veel en vreemde omzwervingen heeft gemaakt is het Cees wel, maar hij is nu goed terecht bij Easy Jet. Hij heeft vier jaar in de jungle van Irian Jaya overleefd, en waar Merpati elk jaar wel een kist tegen een heuvel, bult of berg plette, vloog Ceesje rustig door, Petje af, ja, met hoofdletter.
Herman Mateboer
Gezagvoerder op een MD11
Deel 1: “Nu of nooit”
Deel 2: “Het avontuur kan beginnen“